Slenterend loopt hij langs de oranjegele schappen van de plaatselijke Jumbo. De afstand tussen de supermarkt en zijn appartement is hemelsbreed precies 23 meter. Dat weet hij precies aangezien hij vanuit zijn voordeur 23 stappen nodig heeft voordat hij door de schuifdeuren van de supermarktgigant verdwenen is. Het oranje van de schuifdeuren herinnerd hem aan de herfstmixboeketten die hij vroeger meebracht van de Trumpi voor zijn vrouw.
Tankstationboeketten heeft hij altijd mooi gevonden. De boeketten zelf niet zozeer. Hij had niets met bloemen. De schoonheid lag voor hem voornamelijk in feit dat je een vrouw voor €8,95 het gevoel kon geven dat je haar niet vergeten was. Het gevoel dat je aan haar dacht, zelf op de momenten dat ze niet in je nabijheid verkeerde.
Het schavende geluid van de deurborstels over de kokos welkomstmat doet hem denken aan die eerste paar voetvegen na het thuiskomen van een lange vakantie. Zodra hij deze oranje deuren laat splijten zoals moses met de rode zee deed, voelt hij zich ondergedompeld in een warm bad van vertrouwdheid. Of ‘als een rolmops in kruidenazijn’ zoals hij zelf altijd zegt, opgevolgd door een slijmerige hoest van het lachen.
Al jaren komt hij hier over de vloer. De kassameisjes kent hij bij hun voor- en achternaam. Standaard komt hij iedere woensdag zes halve liters Pitt Bier afrekenen en drie pakken kokosbrood halen. De Jumbo aan de Lieve Vrouweplein in Tilburg kent geen geheimen meer voor hem. Blindelings navigeert hij van de XXL frikandellen, via de Coca Cola naar de magnetronmaaltijden in zijn stamsupermarkt.
Nee, de Jumbo kent voor hem geen verrassingen meer. Hij is hier kind aan huis. De vakkenvullers in de winkel voelen voor hem als de kleine neefjes die nooit gehad heeft. De kassameisjes herinneren hem aan zijn nichtje Samantha die vroeger altijd supermarktje bij hem speelde. Een bezoekje aan deze supermarkt voelt voor hem als thuiskomen.
‘Hoi, weer een pakje Brandaris Zware shag erbij Johan?’ vraagt een cassière.
‘Ik rook al 15 jaar niks ander Yolanda, dus waarom zou dat vandaag anders zijn?’ zegt hij terwijl zijn wang na een nonchalante gniffel richting zijn rechteroog trekt. Op dit soort momenten voelt hij zich als de reïncarnatie van James Dean. Althans, in zijn eigen hoofd.
‘Bonnetje erbij?’
‘Nee hoor Yolanda. Ik kan het toch niet terugvragen bij de belasting.’ zegt Johan met een dikke knipoog.
Yolanda zet haar meest gemeende glimlach op. Ze vraagt zichzelf af of Johan het ziet dat haar wangen op dit moment volledig verkrampen.
‘Haha nee inderaad, was dat maar waar hè Johan!’
Johan loopt door de oranje schuifdeuren naar buiten. Zodra zijn longen weer gevuld zijn met verse lucht, loopt hij met zijn door de zware shag vergeelde nagels langs een vloeitje. Hij maakt zijn tong nat en likt de plakrand af als een Sint-Bernardshond die al een week niet heeft gedronken.
‘Dit is toch het leven zoals het bedoeld is!’ zegt hij hardop tegen zichzelf. Hij neemt een diepe hijs. De rook struikelt moeiteloos langs zijn met as geasfalteerde longen. Alsof ze strijd om schone lucht al jaren geleden opgegeven hebben. Aangeleerd hulpeloos pompen ze de lucht ritmisch gorgelend weer naar buiten. Waar hij vroeger nog geprikkeld werd door het branderige gevoel van de rook die zijn longen binnensijpelde, voelt hij nu niks meer. Hij is verdoofd.
Onbewust verdoofd door zijn eigen brein dat wilt voorkomen dat Johan de cognitieve pijn van de dissonantie, veroorzaakt door de middelmatigheid van zijn leven, niet bewust hoeft te ervaren. Zijn hele lichaam schreeuwt om deze kalmerende illusie vermomd als rolletje tabak in een papieren kokertje. Zijn rokerige hoest is de symfonie waarop hij langzaam richting een pijnlijke dood sluipt. Maar de sluimerend dood die op de loer ligt, doet nog altijd minder pijn dan de realiteit.
‘Het leven zoals het bedoeld is… Wie houd ik nu voor de gek.’ zegt Johan in zichzelf. Hij durft de woorden niet hardop uit te spreken.
Al 23 jaar woon ik hier. En al 23 jaar vinden de hoogtepunten plaats tussen de 23 meter tussen mijn huis en de Jumbo. Waar is de tijd gebleven dat ik mijn vleugels nog wilde spreiden? Waar is de tijd gebleven dat ik de bus wilde pakken en nooit meer terug wilde komen, terug naar de plek waar ik al meer dan een kwart van mijn leven heb doorgebracht.
‘Voor wie het kokosbrood blindelings in de supermarkt weet te vinden is het tijd om uit te vliegen. Helaas zijn mijn vleugels verlamd.’
Hij ploft neer op een bankje naast de supermarkt. Zijn ogen dwalen af naar de paarse neon letters van de coffeeshop. In zijn portemonnee ligt een laatste 10 euro biljet.
‘Genoeg om de avond te redden. En genoeg om naar ongekende hoogten te stijgen,’ fluistert hij zichzelf in. ‘Al is het maar voor één avond. Morgen is er weer een dag.’
Laat een antwoord achter
Je moet ingelogd zijn om een bericht achter te laten.